Na de opening door voorzitter Clara Bakker, die het gedicht “Raadselachtig” voorleest over de diversiteit van mensen, krijgt de heer Koos de Bruyn het woord met zijn lezing “Ben ik mijn brein ?”. De titel van zijn lezing is een reactie op het boek “wij zijn ons brein” van Dick Swaab. Een boek dat heftige discussies oproept en voor velen te wetenschappelijk en te technisch is om te lezen. De heer de Bruyn wil met zijn verhaal vooral benadrukken dat lichaam en geest niet te scheiden zijn.
Een stelling die ook aangehangen wordt door o.a. de Griekse arts Hippocrates, die leefde van 460-370 v.C. en door Herman Boerhaave, die eind 17e begin 18e eeuw leefde. De heer de Bruyn volgde na het behalen van zijn artsdiploma de specialisaties neurologie en psychiatrie, wat erin resulteerde dat hij “zenuwarts” werd, zoals men dat in die jaren noemde. Van 1977 tot 1989 werkte hij in Friesland, voornamelijk in Leeuwarden en toentertijd waren er maar 6 zenuwartsen in heel Friesland. Bij zijn vertrek in 1989 naar het westen van het land waren er 12 neurologen en 14 psychiaters werkzaam in combinatie met de GGZ, wat laat zien dat de neurowetenschappen een enorme vlucht genomen hebben.
In de zeventiger jaren wijkt men af van het principe dat lichaam en geest een zijn en worden de vakgebieden van de neurowetenschappen gesplitst en worden psychiatrie en psychologie echte “praatvakken”. Men denkt dat alles met praten en therapie op te lossen is.
In de 21e eeuw gaat men weer de samenhang in de neurowetenschappen zien en wordt weer erkend dat bijv. homofilie en pedofilie ontstaan door hormonale stoornissen bij de vorming van de hersenen in de baarmoeder en dat ook stemmingsstoornissen en schizofrenie afwijkingen zijn in de hersenen en dat deze ziektes niet ontstaan door de omstandigheden waarin men leeft en opgroeit.
Het is wel zo dat kinderen die in hun vroege jeugd veel stress, spanning en onzekerheid kennen, later ook veel stress kunnen hebben en zelfs een chronisch stresssyndroom kunnen ontwikkelen.
Er is momenteel veel mogelijk met genenonderzoek, de genen zijn de dragers van onze erfelijke eigenschappen en dit roept veel ethische vragen op. De heer de Bruyn laat ons via een powerpointpresentatie in het kort de werking van de hersenen zien en de vele onderzoekmethoden die er momenteel zijn. Was men vroeger al blij met het EEG-onderzoek, eind jaren zeventig komt de CT-scan en begin jaren negentig de MRI en nu kent men ook nog de fMRI, die de hersenen driedimensionaal laat zien en waarbij men kan zien welke gebieden in de hersenen betrokken zijn bij bepaalde activiteiten zoals motoriek, maar ook geheugen, taal en bewustzijn.
Als afsluiting is er de mogelijkheid vragen te stellen en geeft de heer de Bruyn ons het advies regelmatig te bewegen voor de doorbloeding van de hersenen en onze hersenen actief te houden door “moeilijke” dingen te gaan doen bijv. iets nieuws leren. Dat is goed voor de verbindingen die in de hersenen zitten en bouwt een reserve aan hersencellen op. Clara Bakker bedankt de heer de Bruyn voor zijn boeiende en leerzame lezing en geeft hem een presentje mee.